28/10 Mieren (Suus)

28 oktober 2012 - Sengerama, Tanzania

Het is zwaar bewolkt. Tom stelt voor om voor het ontbijt maar binnen te gaan zitten. Erik is ook van de partij. Goede keus, want er valt een tropisch buitje. We bloggen, spelen geesten en saboteur met de nieuwe uitbreiding en Erik leert Bert en Tom een deuntje op de piano. De ochtend glijdt rustig voorbij. Als de lucht wat opklaart, duiken de jongens natuurlijk alsnog in het zwembad. Ed moppert “lekker handig, dan is straks alles nat als we de auto inmoeten”. Maar ik heb al een zakje apart om de zwembroeken in te toen. Dus laat ze nog maar even lekker rauzen.

Lucas had gisteren onder het eten gevraagd hoe we terug gingen. We wilden een taxi regelen, hij bood een van zijn chauffeurs aan. Alleen moesten we wel rond 2 uur weg, want de chauffeur moest nog terug met de boot. Dan zouden we Gerco mislopen en geen afscheid meer kunnen nemen. Maar een gewone taxi regelen is wat onzeker. Bovendien rijden de “broodrijders” zoals taxi’s en bussen, als gekken. Dan toch maar eerder weg.

Dus na de lunch (waarbij dokter Ann inmiddels ook was aangeschoven, terug uit Dar es Salaam en op zoek naar een lift terug naar Sengerema) in de jeep richting Sengerema.

Langs de weg zien we een markt zoals je ze in Parijs ook ziet. Lappen op de grond waarop de koopwaar is uitgestald. Hoe ze dat doen met die regenbuien is me een raadsel. Er fietsen mannen langs de weg met achterop lege kooien, gemaakt van bamboe. Blijkbaar zijn ze uitverkocht, waarschijnlijk hadden ze kippen of zo.

Bij het veer hebben we mazzel. We kunnen er meteen oprijden en zodra onze auto staat, wordt de klep opgetrokken en vertrekken we. Sneller kan niet. We stappen uit (je mag niet in de auto blijven zitten) en lopen naar boven. Het meer is nu een stuk ruwer. In de verte zien we vissers in een kano korte heftige roeislagen maken om tegen de stroom in toch de kant te bereiken.

Aan boord hebben ze de radio aan. Er staat een jongetje naast ons te dansen, net als Tom. Alleen heeft Tom een regenjas (met capuchon), passende slippers en kleren zonder gaten… Er schieten een paar zinnen van “the streets of London” door mijn hoofd: “dirt in her hair, and her clothes in rags.”. Ik moet even slikken. Wat maakt het toch een groot verschil waar je wieg heeft gestaan.

Onderweg van het veer naar Sengerema gaat het weer regenen. Een moeder loopt met een grote zak op haar hoofd de heuvel op, met in haar kielzog twee kleine kinderen. Normaal is dat met die kleurige kleden een mooi gezicht. Maar nu in de regen is het armoedig. Ze lopen echter gewoon door, de regen lijkt hen niet te deren.

De dorpen langs de weg veranderen in modderpoelen. Maar zodra de ergste regen voorbij is, gaan de mensen meteen de akkers bewerken. Overal langs de weg zie je ze schoffelen in de grond. De regen is laat dit jaar, en meer dan welkom.

Ik zit achterin de auto, tussen de jongens in. We zijn rijk. Tom mompelt: ”Ik ben toch ook wel blij als ik weer in Nederland ben, want ik mis de school best wel. Ik weet niet eens meer hoe het eruit ziet, met de tafels en de stoelen. Volgens mij waren de muren wit”.

Ik zeg: “ik weet niet meer hoe de keuken eruit ziet” Tom geeft een perfecte beschrijving. Hij mist Roxy en Tippy ook wel. “misschien zijn ze wel dood”, zegt hij. “Dat weten we niet, want Roxy kan niet bloggen.” (Eerder had Tom gezegd dat hij dacht dat Opa Witte dood was. Die is tenslotte al oud. Ik had geantwoord dat me dat zeer onwaarschijnlijk leek, aangezien hij net een reactie op de blog had geplaatst. Vandaar.)

Bij Sengerema rijden we weer dezelfde route achter het ziekenhuis langs. Daar zie verbazen we ons (opnieuw) over de kraampjes die daar staan. Hun koopwaar: doodskisten. Kaal hout of gelakt, bekleed met blauw of roze satijn met bloemen van glanzende stof. Bizar. Maar wel slim, aan de achterkant van het ziekenhuis. We hebben onderweg ook graven gezien met kruizen erop, vlakbij huizen. “Die liggen in de tuin begraven, net als Remy (onze hond) ” zei Bert. Tsja, dood hoort bij het leven. Hier is dat nog heel duidelijk. Bij ons in het Westen is de dood veel meer verstopt, geconcentreerd op en beperkt aantal plaatsen, die je gemakkelijk kunt ontlopen.

Om 4 uur stipt zijn we thuis. Het is nog licht. We worden warm onthaald door Neelia, die ons al op de stoep staat op te wachten. De jongens gaan in de kamer zitten spelen. Ed en ik gaan wandelen door de straat voor het ziekenhuis. Daar ben ik alleen geweest toen we naar Ida gingen. Verder ben ik het ziekenhuisterrein nog niet af geweest. Leuk om te zien wat ik in de blog van Ed en op facebook van Gerco gelezen heb. We besluiten wat te drinken te halen in het lokale cafeetje, waar Ed en Gerco het bier haalden. Buiten op het terras wordt voor ons het colaatje neergezet. Ed kennen ze al, en zijn “jambo” wordt beantwoord. Ik krijg het plechtige “shikamoo”, inclusief de kniebuiging. “ja”, zegt Ed, “ze weten dat jíj de dokter bent!“ Dus antwoord ik braaf “marahaba”, zoals bij deze begroeting gebruikelijk is.

We lopen nog even langs bij Eds vriendinnen metwie hij visjes heeft schoongemaakt op donderdag. Er worden meteen stoelen gehaald. Maar ze zijn ook een beetje teleurgesteld. “where is Tom?” en “do you have a pen?” Ed had ze al een hand vol pennen gegeven, de rest is naar de school, voor de arme kinderen. Nee dus. Maar ook de weeskinderen vragen om Bert en Tom om mee te spelen. Dus lopen we terug om de jongens te halen. Bij de stoeprand zien we een kolonie kleine mieren die bij elke ingang een paar grote “soldaten” hebben staan, mieren die rechtop staan met dikke kaken in de aanslag. Dat moeten de jongens zien! Op het pad naar huis loopt een kolonne van zo’n 20 meter lengte reuzemieren die in hun kaken de larven dragen. Ze zijn aan het verhuizen, misschien verjaagd door de regen? Als je goed luistert, hoor je ze een soort ritselend geluid maken. We roepen de jongens en gezamenlijk kijken we naar dit bijzondere fenomeen. Als je te dicht bij de kolonne gaat staan, komen er meteen mieren naar je toe lopen. Volgens Erik moet je niet in het spoor gaan staan, ze kunnen venijnig bijten. Zr Marie José vertelt ’s avonds dat ze zo’n kolonne ooit een poesje heeft zien verorberen. Lekker volkje dus…
We lopen naar het andere miervolk. Maar Bert heeft niet door waar ze zitten en stapt er middenin. Ik waarschuw hem, hij schrikt zich een ongeluk, springt op en schopt zijn slipper uit. Maar goed ook, want er zitten al ruim 20 mieren op. De soldaten hebben hun kaken stevig in zijn slipper gezet en laten zich er niet zomaar afjagen. Het kost me zeker 5 minuten om alle mieren er af te wapperen, duwen en slaan. “Leuk hoor” moppert Bert.

Na wat foto’s en filmpjes zijn we inmiddels ontdekt door de kinderen van de zusters. Met z’n allen gaan ze spelen. Schommelen, klimmen, voetballen. Het is een mooi gezicht hoe het allemaal, eigenlijk zonder woorden, prima communiceert.

Eén van de kinderen, Martin, haalt Ed hun huis binnen en laat een van de gegeven pennen zien. Hij is stuk. Slimme gast (zei Bert later), hij krijgt een nieuwe van Ed. We praten wat met de dames die voor de kinderen zorgen, en maken foto’s op verzoek. Of we ze op willen sturen. Dat wordt ook nog wel een dagtaak, al die foto’s uitzoeken, printen en versturen. Maar wel leuk. Dus dat beloven we.

Inmiddels schemert het. We moeten terug, want vanavond eten we bij de nonnen.

Voor de deur van het huis worden we opgewacht door Neelia en een meneer. Hij wacht op Erik. Terwijl we uitleggen dat die later komt, zien we de koplampen van de auto onze weg opdraaien. Er volgen begroetingen en verhalen worden uitgewisseld. Maar we moeten opschieten, want we worden verwacht in het klooster.

Gezamenlijk wandelen we er heen. Ann gaat ook mee. In de keuken staan 9 borden. Maar die zijn voor de nonnen. Wij eten in de woonkamer op de bank, gewoon met bord op schoot. Over de banken liggen dit keer gele kleedjes met kantjes (toen we de eerste keer aankwamen waren ze wit met roze).  Na het gebed mogen we opscheppen in de keuken. Kippensoep (met hele stukken kip erin) vooraf. Daarna rijst, pasta met worst, gekookte bananen, fijngesneden groente en watermeloen met verse ananas toe. De jongens doen dapper mee, al houdt Tom het vooral bij witte rijst met fruit. Na het eten verveelt hij zich een beetje tussen al die volwassenen en in een vreemd huis. Zr Marie-José zegt dat ze een puppy hebben, die door de moeder verstoten is en met de  hand wordt groot gebracht. 4 weken oud. Toms ogen glimmen. “waar zit die dan?” De zuster neemt ons mee naar buiten, waar de hond in een doos zit (alternatieve bench), tegen de muur gezet om te voorkomen dat hij al te veel kattekwaad uithaalt. Tom wil hem natuurlijk op schoot. Uiteindelijk krijgt hij het voor elkaar. Ook Bert komt knuffelen. De hond springt van schoot, gaat voor de achterdeur staan en…. Piest de hele stoep onder. Grote hilariteit bij de jongens. De zuster pakt een emmer water en poetst de stoep schoon, de hond gaat weer in de “bench”. Tijd om naar huis te gaan. En naar bed, want morgen is het weer vroeg dag. Als is de jongens ga toedekken kom langs de lege kamer van Gerco. Kaal hoor…

1 Reactie

  1. Gerard Soethof:
    30 oktober 2012
    Hoi Tom (en natuurlijk ook de rest),

    dat valt me wel een beetje tegen van je. Heb je echt zo weinig vertrouwen in me? Om al je zorgen weg te nemen; Roxy en Tippy zijn nog steeds springlevend. Wel moet ik erbij vermelden dat Roxy elke keer als ik 's-morgens beneden kom mij teleurgesteld aan zit te kijken. Ik zie haar denken; potverdorie, eentje maar! Waar is de rest? Ook heb ik van de gelegenheid gebruik gebruikt om de 'gulzigheid' van Roxy, bij het aanbieden van haar eten, enigszins te beteugelen. Dus Ed, voortaan bak vullen met haar eten, vragen of ze wil gaan zitten, als dank voor het eten om een poot vragen, bak op de grond neerzetten, haar duidelijk maken dat ze moet wachten (doet ze nu bij mij), en daarna, als de vloer grotendeels bevochtig is met haar kwijl, zeggen OK. Simpeler kan ik het niet maken.

    Groeten Gerard